20-08-2019 | GERECHTSHOF DEN HAAG 22-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1495
Bij het bepalen van de draagkracht gaat het niet alleen om het inkomen dat iemand verwerft, maar ook het inkomen dat iemand geacht wordt te kunnen verwerven. Hof: man spant zich onvoldoende in om zijn verdiencapaciteit te benutten en stelt verdiencapaciteit man vast.
De casus:
De man stelt zich op het standpunt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te kunnen voldoen. De man heeft twee hoofdactiviteiten om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Hij werkt ongeveer 24 uur per week in het garagebedrijf dat eigendom is van hem en zijn broer. Deze onderneming wordt volgens de man – ondanks de slechte bedrijfsresultaten vanwege toegenomen concurrentie – in stand gelaten omdat a) de onderneming door de vader van de huidige vennoten is gesticht en b) het de verwachting is dat het bedrijf in de toekomst beter zal renderen in verband met een specialisatie op auto-elektronica. De ondernemingswinst varieert volgens de man rond het bedrag van € 1.300,- per vennoot per jaar. De onderneming kan in stand worden gehouden, omdat de vader van de man geen huur berekent voor de garageruimte. Verder werkt de man gemiddeld 24 uur per week aan het onderhoud van de panden die hij, zijn vader en zijn broers in eigendom hebben. Het gaat daarbij om tenminste 18 panden in de oude buurten van Den Haag. De man is eigenaar van zes panden, waaronder het door hemzelf bewoonde appartement.
Het hof stelt voorop dat het bij het bepalen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige niet alleen aankomt op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te verwerven. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de man zich voldoende inspant om zijn volledige verdiencapaciteit te benutten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man samen met zijn broer de exploitatie van de onderneming blijft voortzetten, terwijl er naar zijn stellen al jaren geen of een zeer minimale winst wordt gemaakt. Naar het oordeel van het hof is dit een keuze van de man waarvan de financiële gevolgen niet kunnen worden afgewenteld op degenen jegens wie hij onderhoudsplichtig is. Dat de man een emotioneel belang heeft bij het voortzetten van de onderneming en hij verwacht dat het bedrijf in de toekomst beter zal renderen in verband met een specialisatie op auto-elektronica, leidt voor het hof niet tot een andere conclusie. Nu niet gebleken is dat de man arbeidsongeschikt is of om andere redenen niet in staat is om inkomsten te verwerven, moet de man, gelet op zijn ervaring in het garagebedrijf en vastgoedbeheer, naar het oordeel van het hof redelijkerwijs in staat worden geacht om ten minste 32 uur per week beschikbaar te zijn om op een andere wijze inkomen te genereren, waarmee hij in ieder geval een modaal inkomen van € 30.000,- bruto op jaarbasis kan verdienen. Door uit te gaan van 32 uur per week wordt de man eveneens in de gelegenheid gesteld om (onbetaald) onderhoud uit te voeren aan de panden van hemzelf en zijn familie. Gelet op het voorgaande zal het hof bij het bepalen van de draagkracht aan de zijde van de man dan ook uitgaan van een fictief inkomen uit arbeid van € 30.000,- bruto per jaar.